In zijn dorp groeien de bomen paars en mensen zijn afwezig.
Een paar huizen leunen tegen elkaar, zoals wij.

Op mijn hurken zie ik de onzegbare details, vegen verf over
oude lagen zoals een schrift dat opnieuw openligt

en de pen tegen de naad, klaar om te schrijven. Dan huilde hij.
Dan noemde hij me meisje. Zoals die keer dat hij

zijn auto tot de eerste graven reed, de fakkels tegemoet en wij
voorlazen, daar waren de bewoners, daar de

vrienden. Of ik helemaal boven in zijn atelier stond en hij zijn
moeders bezittingen aanwees, het eerste naakt,

en aarzelend vroeg om het mijne. Die keer dat mijn dochter op
zijn schoot zat en een voor een rozijntjes uit een

doosje peuterde, haar haarlok in een enveloppe. Toen het rood
zich mengde met het blauw en hij daar het bos van maakte.

 

voor kunstenaar H.