In de lege bus ontstaat een gesprek. Het slingeren door het
oude dorp stopt bij de begraafplaats, de bloemen in

mijn schoot ontdoe ik van het papier, plastic en elastiekje
en ik buk en buig. Tot straks, zegt de chauffeur.

Zijn ouders leven nog, zegt hij, maar het verband is zoek
en dat komt omdat oma dood is. Elke zondagmiddag

denkt hij aan toen ze met z’n allen in het kleine autootje
naar haar reden en hij daar zijn neefjes en nichtjes

ontmoette, de twee koeken bij de ranja, het verplichte kusje
op de linkerwang. Hoe zij rook en steevast een pluk

haar uit haar spelden schoot, het waren dan ook veel kusjes.
Dat vertel ik mijn ouders dan maar. Dat in plaats van

mezelf. De wind snijdt. De stelen van een vorige bos vegen
de steen schoon. Roze is niet hun kleur eigenlijk.

 

(typte ‘in het verlangde’)