Hij had graag voetballer willen worden of nou ja, iets
met snelle auto’s en beroemd maar niet echt

dood en daarom in alle kranten. Hij dacht ook steeds
aan zijn moeder en of hij haar niet kon

laten weten waar hij was, ze zou ongerust worden en
hij wist hoe ze dan werd. Hij had zich

gewoon verveeld op dat pleintje tot er eindelijk iemand
kwam spelen die groter was en handig met

zijn linkerbeen, sowieso best wel handig, en hem wel
zes doelpunten had gegund en toen begon

op te scheppen over die racebaan van hem en die wel
honderd ballen thuis en of hij zin had in patat

en toen voelde hij iets dat hij nog nooit had gevoeld en
opeens kon hij niet meer wegkomen, dag

mamma.