Omdat ik vroeger al langs het raam gleed en heel zachtjes
probeerde weg te komen of zag dat ik dat deed,

omdat ik toen al eens de neiging had voorbij dat lichte venster
te lopen nadat ik eerst naar binnen keek, de

gezelligheid van allen rond de tafel en bijna kon zien wat ze
speelden of tekenden maar zeker wist dat het niets

met mij van doen had, dat ze zouden stoppen zelfs als ik me
bij hen voegde en daarom, dat ik af zou slaan

terwijl hij, tot voor kort de belangrijkste, rechtdoor liep en
niet eens omkeek vanwege dat wegstervend geluid

van hakken en hem dan wilde roepen maar er niets uit mijn
mond kwam dan wolkjes adem, al bijna koud,

of omdat al die vluchtpogingen nooit meer waren dan verzoeken
om thuis te blijven, voor altijd.