Wat er ontbreekt is de bagage, het gehuil, het hartverscheurend
aan elkaar blijven kleven, althans zo stel ik me dat voor.

Als je naar het allerlaatste station reist en onderweg de duinen
en de zee en de lucht elkaar niet onderscheiden, kun je

alleen maar terechtkomen in een grote sporthal waar repen plastic
je de weg wijzen, wapperend in de tocht, en op

je beurt wachten. Mijn grootvader lag hier in zijn uniform en
tuurde nog wat in de verte. Dit gedeelte is tijdloos.

Ik meld me. Ik vind een weg die lijkt op de terugweg. In mijn
laarzen een handgeschreven briefje. Damp hangt

aan de binnenkant van de bus. Een vrouw zei dat mijn arm de
kleurrijkste was die ze gezien had. Ik voel me betrapt

maar ook ontzettend dankbaar en zing zomaar een versje van
toen, nieuwe morgens enzo maar ook iets van pardon.