Het moet ook nog een beetje leefbaar zijn, zegt de man met
grote wapperende handen. Hetzelfde zegt

later het meisje tegenover me. We nemen uitspraken over
die we niet getest hebben maar wel in geloven,

we zijn helemaal van deze tijd. De boomhut snort van de
apparaten en kabels lopen als slingers over de

grond, de man praat in zichzelf, gaat af en toe door zijn knieën
en tikt op een laptop en tussendoor drinken we koffie.

Het is alsof we op hetzelfde land gewerkt hebben, gewassen
uit de grond trekkend, met schaftijd onze

boterhammen deelden. Het meisje zegt later dat niet iedereen
dat doet. Met haar zat ik blijkbaar op school en

leerden we niets maar keken we uit het raam, rookten op de
brug en negeerden we de bel. Dezelfde die nu klinkt.