Zij draagt een rode jurk, hij het leed van de wereld. Ze staan
tegen de wand van een grote zaal die af en toe

het atelier is dat ik bezat, zij een vrouw van nu, hij iemand
uit het verleden. In dromen komt alles bij elkaar.

Er is een moment dat ze door de ruimte dansen, verleidelijk
maar niet licht. Opnieuw presenteer ik mijn bundel.

Zij komt zo nu en toe dichterbij, hij praat tegen me vanaf een
afstand, liplezend lijkt er niets veranderd.

Wat moet je dan met regels of welluidende titels? Hoe vaker
ze langs mijn hoofd zweeft, hoe sterker de

overtuiging dat ze de jurk uit mijn kast gehaald heeft, een
Kerstgebeuren van toen. Ik dien de schalen op,

trek de stof naar beneden die bij elke beweging opkruipt, er
ligt sneeuw buiten, iemand zingt van vrede.