Begeleid door de wind die op elke straathoek bijna haar doet
wankelen, alsof er tromgeroffel onder haar

woorden zit en ze er met de eerste de beste trommelaar vandoor
gaat, de straten leeg, de stad een andere dan uit

haar jeugd, verbindt ze het uitzicht met dat wat ze achterlaat.
Haren nat, slierterig rond het gezicht, druppels

in de nek en benen zo moe van al dat proberen. Er zijn zinnen
die makkelijker lopen, het ritme volhouden,

majorettes die stokken in de lucht gooien en weer opvangen,
een kermis rond de kerk, boven de storm uitkomende

gilletjes, kleurloze pakjes met tressen en dan weer iets met rood
en blauw en vies geworden bontkraagjes.

De trommelaar stram maar op kop, het publiek achter glas en
duwend, warm de adem blazend tegen elkaar.