Zijn voeten tussen de mijne, net boven de spleet tussen de
bedden die niet zichtbaar maar toch dreigend ons

uit elkaar doet vallen, de hand gevangen, het gezicht dat
oplicht tussen de schaduwen van de kerstlichtjes,

de nacht onverklaarbaar stil terwijl de ondergang van de
wereld al ingezet is, daar waarschuwt hij

voortdurend voor, treinen rijden niet meer en wegen zijn
onbegaanbaar, er is nooit meer een reden voor

mij om deze plek te verlaten, ook al zou ik willen. Ook al
wil ik dat voortdurend. Halverwege een

moeizaam gesprek, onder de uit elkaar spattende ogen uit,
op het moment dat hij me niet ziet, voordat we

bloot zijn, tussen het geschater van de televisie of net voor
de herhaling van de cantates van Bach, de vrouw die

haar stem verheft.