Denk je dat ik dit ook zou kunnen, had ik hem eens gevraagd.
Natuurlijk, had hij gezegd,

je kunt er een tafel bij nemen. Maar toen ik hem het zag doen,
zweefde hij en leek zijn lijf als door een

zwaard gehalveerd als bij een tovertruc. Hij had geen assistent
en leunde nergens tegen aan maar toen ik hem

gisteren terugzag, spreidde hij zijn armen alvorens op te stijgen
en herhaalde dat ‘natuurlijk’. De kus was

hetzelfde, de huid bijna doorzichtig, zijn stem van glas. Op weg
naar huis bedacht ik me dat ik een versje

zou maken voor als hij door het dak gevlogen voorgoed weg
zou zijn. Ik zou dat zonder tafel kunnen voordragen

en hem nastaren terwijl hij sierlijk boven de huizen danste en
hij zou omkijkend roepen ‘zie je wel’.