Kunstenaar D. die doorgaans genade verkondigt en dat gul
uitdeelt, heeft het nu over duisternis, dikke duisternis,

hij denkt aan me maar waar ben ik dan? En dat de ruimte die
we hebben een gelukzalig feit is en de inspiratie

natuurlijk, al moet je goed zoeken tussen de dikke lagen verf
om zijn god terug te vinden. Het is zoals bij hem

zelf, zo nu en dan stapt hij op de fiets en brengt me de groeten
en heeft warme handen en oog voor alles, misschien

dat die god dat ook doet, het is niet ver tenslotte en mijn hut
reikt tot in de bomen. Zolang je woorden hebt,

zegt hij, en zwijgt dan even. Mensen zijn niet gemaakt om alleen
te zijn, zegt hij of om niet te praten met elkaar.

Hij bedoelt niet vanaf anderhalve meter en met iets voor de mond
terwijl mij dat wel goed uitkomt.