De geur die hij meeneemt, een verlaten zomer, stoelen met de
poten naar boven, een loodzware jas die hangt

aan de kapstok, straks op de grond valt, als woorden uit het boek
en vogels uit zijn handen. Geen gele brem of de

zachte toon van vergissing, geen gemaaid gras of geoogst koren,
geen vader met het strootje in zijn mond, een

harde moeder eerder, zorg dat je voorraden op orde zijn. Losse
draadjes trek je niet uit een trui maar stop je terug.

Het verzamelen van geuren begint al eerder. Eén druppel van
haar toiletwater ligt gestold op het plasje benzine,

een pan vol bouillon staat bovenop het petroleumstel. Zijn zware
motor kruipt door de gaten van het verzameld hout.

En dan die voorbije zon, dat lome seizoen, de hitte van zijn huid,
een briesje dat hem terugbrengt maar waar naar toe.