Ze ligt in een smal bedje naast het mijne, een briefje op
haar borst, haar handen gekruist onder haar kin.

Ze heeft haar ogen open, ze is niet koud, ik kan me voorover
buigen en haar kussen op haar voorhoofd en dan

kijkt ze me aan, ik weet het zeker. Ze lijkt veel kleiner en is
ook opeens veel donkerder, alsof we speelden met

de potloden en onze gezichten benadrukten, de wenkbrauwen
eindelijk boogjes van verbazing. Iemand heeft

haar ingestopt zoals onze moeder vroeger deed, stijf en met
het laken teruggevouwen en alle hoeken keurig.

Op het papiertje daar tussenin staat alleen haar naam, dacht
je dat ik je niet had kunnen vinden anders, haar

rugzak in de hoek en wat kleren die haastig uitgegooid voor
rommel zorgen. Zij zou het hoofd schudden.