De heer P. herinnert zich geen handje, hij beweert dat het hele
lijf van mevrouw de B. tegen de ruit geplakt zat

maar het zou natuurlijk kunnen dat een van ons zich vergist,
o en dat tasje, zegt hij, op haar schoot dat altijd

gevuld was met het lege bloemenvaasje en de hele inhoud van
de koektrommel van Z. maar dat is

als we elkaar spreken na weken en hij in plaats van de leeszaal
terecht komt in het afwashok en tevreden naar de

spoelgeluiden luistert vanuit zijn mobiele stoel. De onderbreking
waarmee we elkaar zien doet ons geen goed, het is als

gaten in het geheugen, zwaaien vanaf grote afstand en zomaar in
een droom die dit keer niet ernstig verstoord

maar lieflijk en in zachte kleuren uiteen vloeit, hij draagt namelijk
zijn Hawaii shirt en zijn lichtblauwe sokken.