Als hij in de ochtend appt, is er iets dat ze goed gedaan
heeft. Het zijn niet de koortsachtige controles meer

of ze thuis is, nog leeft, in zijn tijdzone zit en wel de juiste
naam draagt en met haar reflexen is niets

mis. In de warmte van de dekens draait zij, zet haar leesbril
op, reageert, een kind dat gerustgesteld moet,

een baby al wakker, een familielid dat over een minuut op
de stoep staat, even helder als

de nu droge ramen. De beelden die ontstaan zijn dezelfde
die eerder gevolgd werden, wolken die zwart en

zwaar op hen hangen, over hen heen vallen, konijnen allang
dood en olifanten nog niet dronken, alleen

de stem is jonger, minder strak, vrolijker ook. Even was het
alsof zij de enige was die wist waar God woonde.