Waren het vroeger de beesten die aarzelend op de grond
hun geluid maakten, nu dringen de zilveren vogels

door het zwart heen en trillen lang na. Konden we voorheen
in de aarde de machtsstrijd volgen tussen

de verschillende bewoners, nu zien we niets dan een flits,
trekt het gebrom een cirkel rond deze toren

en blijven wij duizelig achter. Tussen de kaler wordende
bomen spelen de lichten, we vermoeden

tegen wind en natte pakken, de baby’s al wakker en op de
rug van hun mamma, knutselwerkjes op

tafel. Een enkele auto start ver beneden ons, afstanden zijn
relatief als alles dezelfde kleur heeft. Niemand

van de medestanders volgt de sporen, ruiten weerspiegelen
een enorme leegte, alleen daar plakt een kind een zon.