Ik las uit je boek en liep langs je laan waar alle bomen dunne
stammetjes waren en huizen elkaar opeens in de

kamers konden zien, en ik stelde je opnieuw voor aan de lezer
en allemaal dachten ze dat je misschien familie was

van die aardige man op de hoek die een winkel dreef in elektronica?
Of ook dat je tussen hen zat en ze jou allang kenden

maar niemand herinnerde zich de verhalen of de volle wuivende
takken uit eerdere jaren, zelfs niet toen ik de foto’s

die jij scheef en snel tussen de bladzijden had geplakt, in de hoogte
hield terwijl mijn duim en vinger op jouw ogen

drukten zodat je tenslotte zou knipogen of een beetje huilen, weer
zou leven kortom terwijl alleen het zien van

die armoedige beplanting je het einde zou aankondigen, van jezelf,
de beschaving, het ons en de vogels.