Haar roze parels hadden geglansd in de zon en met haar
hand had ze ze vastgehouden alsof ze bang was

dat ze allemaal tegelijk van de draad zouden springen en
onder tafel terecht zouden komen. De heer B.

zou ze teruggezocht hebben en de heer I. zou met zijn rode
stok biljart hebben gespeeld en voordat

we het zouden weten, hadden we gegiecheld en zaten we
met z’n allen in het stof, behalve dan mevrouw

Z. die in de rolstoel rondjes draaide om de verloren schat.
Hoe heb ik ooit zonder hen gekund en waar zijn

de vervangers? Een stram familielid, een weigerend liefje,
mijn dode ouders en de rode kater die vanaf

de eettafel in één sprong bij het raam kon zijn en dan hapte
naar de vogels die rondjes vlogen om de boomhut?