Terwijl het zonlicht alles blootlegt en overal stof te zien is,
kruimels, vegen, vlekken tegen de ramen,

de ochtend niet nieuw meer, de reiziger alweer onderweg,
wordt het verhaal nog toegedekt met grapjes,

omzwervingen van A. naar L., lachjes in het schermpje en
een vage beleefdheid naar de man tegenover die,

wijdbeens in een gele broek, van die harde knieën heeft die
steeds opnieuw kontakt zoeken, hoorbaar zuchtend

zich verschuift en erger nog, zwemmende ogen achter een
zonnebril tussen pet en neus zodat mijn hoofd

op de schouder van mijn kind belandt en fluisterend het delen
verdergaat, tot een harde schreeuw als een botsing

tussen de compartimenten de samenvatting lijkt van welk
betoog dan ook en iedereen uitstapt en oplost in dat licht.