Vogels die zomaar uit de lucht vallen tussen het ene stukje
grijs en het andere, onvermoeibaar, moeiteloos.

Of auto’s die zich aaneenrijgen in de natte straat, een rood
licht dat midden op de weg zwaait, gezang dat

aanzwelt, paardengetrappel, vuurwerk. Dat niet langer alleen
zijn maar onderdeel van een groep, een zwerm.

Nooit iemand zien die de andere kant op gaat maar zelf de
pas afsnijden, op de schoorsteen landen, door het

gras, zonder te zingen, zonder echt naar buiten te gaan. Het
raam beslagen en dan toch dit uitzicht.

Op tafel de kranten spreiden, de maaltijd, kaarslicht, herinneringen,
in mezelf praten, verslag doen van een eenzame tocht,

een stille omgang, bomen die recht staan, vijf mannen in het
zwart met ongelooflijk warme handen, willen vliegen.