Mijn moeder leunt tegen de bijkeukenmuur, wachtend tot de
garagedeur opengaat en ik mijn baby’s een voor

een binnendraag. Ik kom rennend van de overkant van de straat,
zij heeft haar ogen dicht, bezorgd en vermoeid.

Het is mijn ouderlijk huis, de kille klamme ruimte achterin, de
lawaaierige lastig open te schuiven deur, de smalle

strook tussen auto en aardappelen. Een paar deuren verder is
mijn vader heel klein aanwezig. De straat in het

dorp is leeg, het is avond, ik steek nog eens over en haal het
volgend kind. Jaren later woonde ik daar,

spitte in de keiharde grond en probeerde groente te kweken en
vertrouwen en vriendschap. Niemand te zien

en na mijn pogingen werd de plek van tegels voorzien en stond
de auto buiten. Licht hijgend van het rennen leek ik veilig.