Ik mis mevrouw K. Haar ene oog altijd zakkend naar een
schouder, de ander boos, twee glinsterende tranen.

De onrust waarmee ze telkens wegliep maar ook het wachten
op mij in de hal, het meelopen, het al in de zaal zitten

als er nog niemand was. Hoe ze ooit in een Ferrari reed en
hoe ik dat geloofde en vlakbij mijn waterhuis woonde,

aan hetzelfde pad dat ik dagelijks nam. Hoe haar vrienden
’s nachts in haar kamer kwamen en dan bleven

logeren, hoe ze uitbrak en bij avond in de tuin at, haar zoon
die haar nog wekelijks meenam naar de grote stad,

dat ze gevoetbald had en door de ruiten ging. Ze zeggen dat
het haar beter gaat nu, dat haar ogen rustig staan,

maar ze hebben geen idee hoe ze meezong met the Beatles,
dat eerste concert hier in de polder, een flits van haar

op tv.