Even na zessen begint het gemis of ook wel net rond twaalf uur,
hoe je daar liep met in je hand de kleinste vingers en

toch stevig vast, op het kerkplein drie rondjes rende en een snoepje
deelde en dan weer overstak, hij op het knopje drukte

of zijn broertje piepend remde daarvoor, de krentenbollen aan het
stuur schommelend en ook wel de voeten op de grond,

rode veters en lichtende gele vlakken (zoals mevrouw Z. nu felgroene
gympies draagt aan haar scheve voeten) en jij, aarzelend

nog, alsof je met handen hoog het verkeer kon tegenhouden en
iedereen toeterde omdat ze je aardig vonden, dan zou je

een lichte buiging maken, en dat na zessen was weer iets anders,
dan was het donker en ging je zingen, jij voorop,

wij zijn niet bang, wij zijn niet bang, helemaal nergens voor, een
liedje dat ik je geleerd had, ergens vroeger, ergens, toen.