O kijk daar eens, roepen de vrouwen en ik draai me om en kijk
mee. Op de stoep rijdt een bakfiets, roze, en drie

kindjes springen eruit met knutselwerkjes in hun hand. Mijn
afgebroken verhaal blijft op tafel liggen, hun

opwinding is als de plotselinge wending in het telefoongesprek
met mijn lief die aan het eind zegt het liefst in een

veld, los, begraven te worden. Niet dat ik eerder ga dan jij, voegt
hij er aan toe. Bedreigd door dat roze en dat zwarte

van hen verzin ik andere zaken. In dromen verklaar ik me nader.
Iemand probeert me te zoenen en ik druk hem weg.

Het is afgelopen, schreeuwt opeens iemand anders. Aan tafel zit
een boos meisje dat stampend verklaart dat ze niets of

nooit meer wil geven, het is genoeg geweest. Uit mijn mond komt
zomaar niets meer, we gaan knutselen, denk ik.