Argwanend houden we de witte vlekken tussen de bomen
in de gaten, tussendoor steken steeds meer voorwerpen.

Huizen, auto’s, stukken straat halveren de bomen en de veilige
beslotenheid, rust lijkt op te lossen als rook die

straks weer door de afvoerpijpen omhoog kringelt. We horen
de stemmen alvast die bij de open deuren passen

terwijl we het donker van onze ruimte willen bewaren. Het
gras vol met de gele bladeren, de regen.

In een tekening zouden we een drolletje maken en een hondje
dat, klein nog, om een stam rent, vijf kindjes

hand in hand in hand op laarsjes en veel streepjes die op een
nieuwe bui wijzen. En natuurlijk eentje die middenin

de poep valt. Naast me schateren ze. Ik kan geen rondje maken,
zeggen ze, maar daar verschijnt een zonnetje.