Het is vreselijk saai, zegt hij, voordat hij aan zijn vakantieverslag
begint. Dat is zijn gewone leven ook, beweert hij al

voordat ik iets kan zeggen. Zijn ogen stralen. Rondom de kerk
zit bijna iedereen, tafels schuiven, parasols klapperen,

alle obers hier dragen brillen, het eten is standaard en toch doen
we alsof het heerlijk is, stelen van elkaars bord,

dippen in de mayonaise alles wat bedenkelijk is, proosten. Nou
ja, zeg ik, saai is niet erg. Het verslag moet dan nog

beginnen. Ik denk aan dat wat ik zou kunnen vertellen maar niet
doe. Een nachtje elders is een groter avontuur dan

zijn kilometers verre tocht, de beklommen heuvels, de honden
onderweg, altijd blaffend, altijd behoedend. Ik zeg

ook niets over het gebedje dat ik ’s avonds nog altijd doe waarop
ik mezelf als laatste vermeld en hem een plekje eerder.