In de nacht houdt hij haar hand. Je zult maar bang worden van
iets. Je zult maar denken dat er niemand ligt, daar

naast je, opnieuw alleen wakker worden en niet per se in de
ochtend. Schrille geluiden horen door de deurspleet.

Takken tegen het raam horen. Niets zien dan het zwart. Je knijpt
in haar vingers. Je noemt haar familie, een

zusje is het dichtstbij. Je zegt nooit vrouw omdat je niet in bezit
gelooft. Lief is voor watjes. De buurvrouw drie

hoog achter lag er al. Een vriendin kan. Een toevoeging als ‘uit
de provincie’ voldoet. Het is trouwens niet overal

zwart. Zij geeft een beetje licht. En als je je ogen half dichtknijpt
komen er sterretjes, ook ’s nachts. Tegen de tijd

dat je vingers krampen dommel je weg. Met lege handen droom
je. In de ochtend is er alleen dat.