Als we onze haren ravenzwart hebben en dansend over
onze schouders, de einden geknoopt en de

jassen zwart en zwaar los, het leer gebarsten, als we dan
boos kijken en sowieso al ongenaakbaar

zijn, doet niemand ons iets. Als we dan de boxen laten
trillen en onze mond open en schreeuwen, de

ramen op barsten, onverstaanbaar voor een ander, doet
niemand ons iets. Als we dan elkaar

aankijken, hij en ik, weten we dat we hetzelfde voelen,
dat we zo hard willen rennen dat

we alleen ons hart horen en steken in onze zij en trillende
ledematen en verdriet, verdriet zo diep dat

niemand ons iets doet, alleen wij, onszelf, elkaar, als we
onze haren zwart schudden en roepen.