Zelfs het aanzetten van dit apparaat, het halve rondje uit bed
naar de werktafel toe, het op de tast de deur van het

slot halen, plassen, staande een slok water, het indrukken van
het koffieapparaat, de wereld buiten in ogenschouw

nemen, donker, donker en koud, duurt langer dan die ene regel
die al sinds de nacht in het hoofd hangt, tussen

de dromen en de plannen die een zachte strijd aangaan bij het
ontwaken, ik eerst, nee ik, en lijkt dan opgelost

in de koffie of toch halverwege de kamer verloren geraakt, het
bonte van een droom overheerst maar wat ook weer

precies, nu was ik aanbeland op het adres van een schrijver die
in oorlogstijd in de straat van het liefje woonde en

zwaaide ik moeizaam in de hoop herkend te worden, uiteindelijk
over te steken en binnengelaten te worden, zoals die ene

zin.