Mijn moeder stapt door een vliegergordijn, zo’n gekleurd
geval met wapperende banen, en zit later

naast me. Soms vraag je je niet af wat ze daar doet of hoe
lang ze dat al niet meer gedaan heeft, sowieso

was zo’n deurafscheiding niets voor ons. Zij zat normaliter
op het stoepje op een opgevouwen handdoek en

leunde tegen de buitendeur en hield haar ogen dicht tegen
de zon. Ze droeg alleen een hemdje met het zakdoekje

eigenwijs tussen haar borsten, tocht was gevaarlijk. Een
minuutje maar, zei ze dan, maar wij waren allang

weer binnen. Gek genoeg was haar nek het bruinste. Er was
eigengemaakte limonade, een tuin vol kleden en

tenten, nog even en ze zou de tafel dekken en nooit hoefde
ze ons te roepen, sommige dingen wist je gewoon.