De heer B. zegt dat er laatst iets van poëzie was in A., dat
was ik, zeg ik en hij dat hij daar wel naar toe had

gewild. Nu kan dat natuurlijk makkelijk. De heer B. loopt op
gympen en dicht zelf ook, misschien krijgt hij

een lift of neemt hij I. mee aan zijn arm, I. komt sowieso ver
want die gaat ook nog naar de slager. Ik kom hem

wel eens tegen en denk dan altijd waar ken ik die man van
totdat hij mij groet en zegt ‘ik zie u zo’ en dan

bedoelt ik ga dezelfde kant op, wacht op mij. De heer B. is
ouder maar sneller en dat dichten heeft natuurlijk

een voordeel. Het zou zijn alsof mijn vader eindelijk in het
publiek zit en wat zwaait met zijn grote voeten

en dan na afloop meent dat het over hem ging. Gisteren, zegt
de heer B. en dat hij het in de gaten houdt. Ik knik.