Praten over onvolkomenheden is luisteren naar onmacht, is
aanhoren hoe het niet moet, is hardop vragen hoe

dan wel. Is maar een ding weten, zo niet. Een monoloog op
elke keer hetzelfde tijdstip. Uit een reflex nemen

we op, de lief stelt zich voor, iedere keer opnieuw, alsof wij
niet de naam zien, niet het geluid herkennen, niet

thuis zijn maar achter de bank liggen, intuïtief weigerend. Uit
al het geluid komt een melodie die we herkennen,

een oorwurm in een nachtmerrie, een half lijf dat niet meer
heel kan worden. Wij neigen tot schreeuwen.

Dromen later over alles dat mist, een bed dat koud is en klam,
handen die de muur verkennen op weg naar het

toilet, de uitgang, een geluidloos vacuüm waarin vaag het hemels
gerief, het gelijk, de liefde, een vorm van bestaan.