Ik vouw het liefje op, been voor been, en schuif hem bovenin
de voorraadkast, zal hem eens ontvouwen met

dezelfde snelheid, slordig en nog wat duwend. Druk de deur
dicht met mijn lijf, hij geeft geen kik. Misschien

was de linnenkast een beter idee, de boekenkast wellicht of
de lade met cd’s die niet meer afgespeeld worden, de

klemzittende lade die je niet met een hand kunt openen. Hij
zou gaan niezen en alles zou misschien uit zijn

voegen barsten. Vroeger lag hij wel eens onder het bed en liet
ik een hand bungelen om hem nog even aan te halen,

terug te trekken en met een reuze zwaai in ere te herstellen, boe
roepend. Nu overweeg ik af en toe nog eens te kijken

hoe hij het maakt, of er een warm rondje tegen de deur blaast
en er dan wellicht spontaan een kijkgaatje ontstaat.