De boekenkast is nog net zo intimiderend als dertig jaar
geleden. Van wand tot wand, ordelijk maar

uitpuilend. Het bankje ervoor gereduceerd tot een kleine
sofa, de vrouw tot een meisje, zelfs het kopje koffie

tot een kleine slok. In het gesprek dwalen we af, het oog
glijdt langs de planken, we willen een laddertje

op wielen en klimmen en dan blijven hangen aan de bovenste
richel, wie zou daar helemaal bovenaan staan?

Er is nog geen vaasje dat ertussen past, geen extra letter K.,
er zullen spijkers zitten tegen de zwaartekracht.

Er moet me iets geleerd worden, iets duidelijk zijn na al die
jaren. Jij, zegt zij, bent een en al taal alsof ze me

een gebakje presenteert bij die ene slok. Net zoiets als hij,
ze wijst naar haar buurman. Proost, wil ik zeggen.