Daar waar we vroeger van beneden naar boven holden om
de mooiste flitsen, staarten en zonnen te ontdekken,

een krakerige telefoonlijn hun pappa tot leven bracht, liefjes
die ongelukkig op bruggen stonden en ons niet

konden verstaan, tranen in de ogen schoten bij pogingen niet
te huilen om alles dat, niet bang te zijn voor

alles dat, liggen we nu ondersteboven in bed waar gezichten
over elkaar heen verschijnen en stemmen opeens

volwassen zijn, dude zeggen en ‘wat is het donker bij je’ en
gelachen wordt om ons kluizenaarschap, hoe snel

hapjes zijn verdwenen en heel het eerdere leven en wat of
het eerste wordt wat we gaan doen en dan niets horen

van wat zich elders afspeelt maar alleen daar, in dat lichte
vierkant de liefde vermenigvuldigd zien, telkens weer.