Vandaag houd ik weer heel veel van je. Ik zeg het niet. Het
zit in de storm en het donker en kiert door de gaten,

het wacht tot ik opsta en op de tast door het huis ga, straks
daarbuiten loop en mijn treinen haal en hoe of

de bomen wijken en de weg zich slingert. Men moet zich
behoeden voor de regen. Ik zal een pet dragen

die ik tot over mijn oren trek, de kraag hoog, de armen strak
tegen het lijf. Eerst als ik op de terugweg ben, kan

ik een hartje sturen of een zonnetje of een flauw berichtje om
te kijken of je er nog bent. Dan heb ik mezelf weer

gevonden en jou erbij. Nu valt er nog niets te zien, iets van
zilver door de takken, een vrouw in het raam,

een lampje boven een toetsenbord, kruimels op een tafel, het
koffiekopje, de afspraak en hoe zij straks naar buiten gaat.