Hoe lang is jouw moeder dood, vraagt S. en ik denk
alleen maar dat ik haar wel eens had kunnen

bellen of hoe ze misschien achter is en zo door de
deur zal komen of hoe ze alle herfstbladen

had opgeraapt en over de nerven was gegleden met
haar slanke vingers. Voordat ik S. antwoord

ben ik de tuin al op en neer gegaan, heb ik in de keuken
gekeken, in de koelkast zelfs, alsof ze daar

zichzelf zou hebben kunnen opvouwen tussen al het
lekkers dat ze ons bewaarde. Mijn vader kan

ik niets vragen dus wijs ik S. op haar foto, haar rokken
wapperend bij de waslijn, haar lievelingsvaas

en de bordjes in haar taal. Waarom had ze er zo veel,
wil S. nu weten, dan opeens zie ik haar.