Misschien was het overmoed. Harder schreeuwen dan gedacht.
Nog wat stampvoeten. Zeker was het onbezonnenheid.

Een titel verzinnen die ze niet verdiende. Een beroep dat de
schouders deed ophalen, als een oneerbaar voorstel

afgewezen werd, niets geen afspraken achter de kerk in het
schemer van een zomeravond. Misschien ook

was het allemaal verlegenheid. Van haarzelf dan. Ongemak
later. Een soort kleurloosheid die opeens belicht werd.

Ze zou er nog eens naar kijken. In plaats van een jurkje kon
ze een pak dragen, een scherp gesneden zakelijk

pak net zoals het manlijk maken van wat weke delen en het
‘je’ weglaten. Niets toevoegen. Ophouden met

nadenken. Doen. Haar vingers door een rondje trekken of
achter haar eigen hoofd opsteken. Dan lachen.