Een mooie man op straat. De storm warm. Kinderlijk zo lopen
als hij dat doet. Afslaan. Een lichte schommeling

in deze boomhut. Vier manuscripten naar een uitgever die ‘leuk’
zegt. Een boek uitlezen per avond. De lichtgroene

kleur van een nieuw blad in een plant. Thee met de smaak van
kurkuma. Een stoomfluit horen. Op het aanrecht

een puffende machine zien staan en daarover heen gebogen een
ongeduldige vader die water via een trechtertje

bijvult. Zijn vermaak als er een wolkje ontstaat. L. met een heel
dun vingertje volgen over de tekening. Datzelfde

vingertje voelen over je huid. Van zijn naam de naam van de juf
maken in haar bloemetjesjurk. In mijn nek zijn broer.

Nooit iets zeggen over pijn. Of noodzaak. Of toeval. Armen zo
wijd dat je bijna opstijgen zult. Of kunt. Dat.