Alsof ze op een kinderpartijtje zijn. De knuffels in een
hoek gesmeten, de stiften ontvreemd uit de kast,

de taartjes uitgewreven in de tekeningen op de muur, op
de grond pijltjes die nergens naar verwijzen,

cirkels waarbinnen je kunt staan of overspringt naar de
volgende, stippen in allerlei kleuren. Alsof hij

de vader is die haar van een afstandje in de gaten houdt
en tegelijkertijd de herinnering bewaart aan

dit festijn, aan hoe zij was, of ze meespeelde of niet. Dat
weet ze dus doet ze alsof. Ze blijft niet zitten

op een gezonken olifant, klautert over een kubus en zingt
met de muziek mee, alleen voor hem.

Ondertussen zoekt ze de uitgang, een volwassene, een
pijl die wel verwijst naar haar toekomst.