Dat als je de deur open doet en daarna de volgende en de
volgende, de doorgang steeds kleiner wordt en je

bukkend door een smalle gang op je knieën verder moet,
niet meer om kunt draaien, klem komt te zitten

totdat je je zo ongerust en boos maakt dat een ongelooflijke
kracht vanuit je armen losbreekt en alles

slechts van papier is en dun dus en omvalt en geruisloos
zelfs achterover en je eerst nog blijft zitten en

dan opeens weg rent, scheef alsof je lopen verleerd bent
en niet meer weet hoe je adem haalt, hoe het is

vrij te zijn. In de verte een zee van ruimte, naast je het land
van toen, vanuit de stilte vogels die terugkomen

en naast je landen alsof zij ook van papier gevouwen zijn
maar alleen dan zwart en veel sneller dan jij.