Als mijn moeder heel dicht bij komt en haar gezicht groter
lijkt dan ooit, mij iets toefluistert, sist bijna,

en ik me bijna al mijn fouten meteen herinner en me afvraag
welke het ergst was, blijft de slaap weg, het

verdriet groot en de nacht nog donkerder dan daarvoor. Toch
is niet alleen dat gezicht buiten proportie.

Het tuinhek is roder en wijder en gesloten, er zijn wel vijf
bomen met roze bloesem en hoewel ze niet van

katten houdt, lopen er een dozijn miauwend rond. Haar lijf
is langer ook, alsof ze op haar tenen loopt of erger,

zweeft tussen deze en de andere wereld en straks mij opslokt
in al die adem en al dat zweven of nog erger,

ik straks door haar heen loop en gaten maak in dat prachtig
mantelpak van haar, en dan gewoon weer droom.