Ik schrijf alles wat ik niet schrijf. De zin kwam niet-schrijvend in mij op. Even was ik er blij mee. Domper op de feestvreugde is altijd weer: wat betekent het?
Dat alles iets moet betekenen. Hoe raken we daarvanaf.
Wat zegt de zin? Dat het mogelijk is te schrijven zonder op te schrijven. Het opgeschrevene is slechts een fractie van het vele geschrevene. Dat ‘vele geschrevene’ wil niet zeggen: de normale, gebruikelijke gedachten. Het gaat om formuleren, om schrijven in het hoofd. Evenmin gaat het om iets dat zomaar uit het niets opduikt. Het is een doelbewuste handeling – schrijven op een denkbeeldig scherm. Met voorbedachten rade.
Zo heb ik al heel veel geschreven.
Dat vele schrijven zonder op te schrijven gebeurt meestal in een raadselachtige tijd, tussen wakker zijn en slapen. Het is een tijd van twee uitersten: vervaging en helderheid. Men legt zijn hoofd te ruste en tegelijk met de toenemende loomheid ontstaat een vreemde luciditeit. Het scherm in het hoofd gaat aan en nodigt uit. Van ergens in het hoofd komen de zinnen. Of beter: ze komen niet, ze laten zich ophalen het zijn zinnen die zich overgeven.
Zo niet-slapend en niet-schrijvend is er al een uitgebreid oeuvre tot stand gekomen. Honderden teksten, de ene nog briljanter dan de andere. Het moet iemand anders zijn die dan in mijn hoofd ligt. En het schrijft zich allemaal zo benijdenswaardig vanzelf. Zelden hapert het dan in het hoofd. In die moeilijk te begrijpen tussen toestand, tussen waken en slapen, schuiven de zinnen zo gestaag en rustig als cumuluswolken tegen een blauwe hemel tevoorschijn.

uit Kleine dagen, Bernard de Wulf,
oorspronkelijk Atlas, 2009, nu samengebracht met Late dagen in De dagen, Olympus, 2019