In het steeds maar weer doorgaan zit iets dwangmatigs. Net
zoals in het schema dat ritme genoemd wordt omdat

dat beter klinkt. Alsof het dansend gebeurt en nooit met gepaste
tegenzin. Als er tijd genoeg zou zijn zou er

afgeweken kunnen worden en stilgestaan bij, de chronologie
worden losgelaten, het toeval worden omarmd,

net zoals gewoon vanmorgen de trein gepakt kan en willekeurig
kan worden uitgestapt. Doen alsof. Een ander,

jonger, dunner maar we zijn net onszelf. We zitten nooit aan
het gangpad, we kleven tegen het raam en flitsen

voorbij. En we melden ons aan en af alvorens. Nacht nog, dag
later. Hier nog, daar later. Het losse zit

alleen in de veters, het jasje, het haar, het gebaar waarmee de
hand het raam bedekt en de vingers spreidt.