Een avond aan zee misschien. De billen in het zand. Voor ons
de zakkende zon. Geen hond te bekennen.

Dan naar binnen te kunnen gaan in een kamer met een enkel
roosje, een gehaakte sprei, het huilend jongetje aan

de wand. Heel zachte pianomuziek uit een hal. Vaag gekletter
van borden dat steeds duidelijker wordt als je

de gangen neemt naar beneden. Een tafeltje in de hoek dat
wiebelt. De ochtenden met brood in een mandje,

een krul in de boter, een knik naar een bewoonde hoek. Zware
gordijnen die opengeschoven worden. Vriendelijkheid.

Voorkomendheid. Herkend worden na een dag. Drie kaarten
kopen aan de balie en een hartje maken van elke

punt. Geen punt van iets anders. De postbus op de boulevard.
Een viskar. Verder niets.