Een mevrouw meent dat de plek bij een literair blad niets
voor mij is, mijn taalgebruik is niet welvoeglijk,

mijn manieren zijn elders. Ze heeft zo’n meisjesnaam die
haar verkleint, haar hele leven lang al, en

vermoedelijk had ze zelf graag iets willen schrijven over
die vernedering en haar eigen plek.

Ze wijdt zich nu aan een zestal mails die allemaal haar kritiek
omvatten en de laatste vier lees ik niet.

Een groot gevoel van misplaatst zijn overvalt me. Awel, zegt
een Vlaamse dichter, gij zijt, maar dat scheelt

praktisch niets, we kennen allemaal die zoete taal. De online
prullenmand verschoont zich om de dertig dagen

maar zolang wacht ik natuurlijk niet. In het hoofd blijft echter
heel lang manieren en plek totaal afwezig.