Hij valt in het kader van het rechterzijraam, een zwart
hoopje op een grote witte hoop. Tot tien

tellen heeft geen zin, het duurt tot honderd alvorens hij
aanbelt. Eenmaal boven heeft hij het nergens

over, ik natuurlijk ook niet. Hij drukt op zijn schermpje
en laat krassen over het ijs zien, de zon, een

kind, hij kijkt er lang naar alsof hij zichzelf niet herkent
maar het is dan dat hij weet dat hij dat nooit

meer zal doen. Het lijkt stoer maar het voelt verloren, de
meters, de beweging, de sloot van

vroeger. Natuurlijk prijs ik hem. Dan gaat het een uur over
verkeerde schaatsen. Tot slot zegt hij iets over

een valpartij. Alsof het daar geoorloofd was, een scheur,
blijven haken achter, wind tegen, gevoelstemperatuur

min dertien.