Soms bevind je je opeens in een ruimte waar sterren tuimelen
door het keurig verdeelde dak en in vakken strepen

vallen op bezittingen van een ander waarover je met kleine
ogen dan waakt en waarin je iets probeert te

herkennen, geluiden die je niet eerder hoorde en zwarte vlekken
die je nooit kleiner zag zodat je eerst niet weet

waar je bent en om welke redenen je daar ligt al is het bijna
even hoog als in je boomhut en strekken je armen

zich oneindig tot je dan zachte voetjes hoort kletsen en een
klein vingertje hoort kloppen en heel dichtbij

een zacht gegrom waarvan je weet dat iemand of iets je probeert
te vinden, daar, een warm hoopje dat zich op je

stort als een kwispelend hondje, graait in je haar en op je neus
en opeens gilt als een kleine overzeese piraat:

wakie, wakie!