Als ik langs de weilanden in het dorp kom en het huis zie liggen,
staat er een paard tegen het hek. Een hond, denk ik

eerst nog, maar dan groter en wilder. Ik stap af en bel mijn oudste
zoon mijn angst door, hij maant tot doorzetten,

mijn fiets tegen de andere kant van het hek. H. komt het huis al uit
en zwaait en het paard legt zijn hoofd in mijn nek

zodat het opeens vreselijk warm wordt en angstig ook maar daarna
ben ik binnen en rent hij weg en zoent H.

Er zijn daar allerlei mensen, een hulpje bedient, wij trekken ons terug
in een andere kamer en ik vraag hem waarvoor ik kom,

zal ik wel of niet stoppen met schrijven, maar H. heeft het over kunst
en verkooptechniek en doorzetten en de hele

wereld. Ik wist niet dat je paarden hield, zeg ik dan maar en zomaar
zit mijn moeder dan op een en springt over het hek.