Als iemand bovenaan de trap, nog voordat hij binnenkomt en zwaar
hijgend, vraagt naar de waarheid, moet er

in het trappenhuis, tegen het koude beton en met de scherven van
een kerstbal en rood lintje van de laatste snede

kerstbrood, welhaast een moord gepleegd dan wel een anarchistische
leuze halverwege gekalkt dan wel een ander

bewijs liggen van mijn, soms laakbaar, gedrag. Koffie? vraag ik in
onschuld. Vroeger leunden we drie uren tegen

het aanrecht en zoenden maar dat was een andere tijd en een andere
man. Deze wil van dat alles niets maar

de waarheid wat dat ook waard is. De heer Z. zou zeggen, ach meisje,
en dan vragen hoe ik het gedaan had en

kloppen op mijn hand en dan iets veel ergers vertellen terwijl mijn
geheugen me geheel in de steek laat op dat moment.